31 maart 2015
|
|
Eerste
lezing uit het boek Jesaja (49,1-6)
Gij eilanden, luistert naar Mij! Spitst uw oren, verre volken! Van de moederschoot af heeft de Heer mij geroepen, mijn naam heeft Hij al genoemd van de moederschoot af. Hij heeft van mijn mond een scherpsnijdend zwaard gemaakt en mij beschut met de schaduw van zijn hand. Hij heeft mij een spitse pijl gemaakt en mij in zijn koker geborgen. Hij heeft mij gezegd: “Mijn dienaar zijt Gij, Israël, door wie Ik mijn glorie ga vinden.” Maar ik zei: “Vruchteloos heb ik gezwoegd, mijn kracht verging in leegte en wind, maar toch behartigt de Heer mijn recht, en komt mijn beloning van God.” Thans echter heeft de Heer gesproken, die mij van de moederschoot af tot zijn dienaar gevormd heeft om Jacob terug te brengen naar Hem en Israël van de ondergang te redden. Ik sta bij de Heer in ere en mijn God is mijn sterkte. Hij heeft mij gezegd: : Gij zijt niet alleen mijn dienaar om Jacobs stammen op te richten en de gespaarden van Israël terug te brengen. Ik maak u nu ook tot een licht voor de heidenen, zodat mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan.”
|
|
Uit
het Heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes (13,21-33+36-38)
In
die tijd toen Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanlag werd Hij
ontroerd en bevestigde: ”Voorwaar, Ik zeg u: een van u zal mij
overleveren.” De leerlingen keken elkaar aan, in het onzekere wie Hij
bedoelde. Eén van de leerlingen, degene die door Jezus bemind werd, lag
dicht tegen Jezus aan. Simon Petrus gaf hem een teken en vroeg hem:
“Wie bedoelt Hij?” Toen leunde deze tegen Jezus’ borst en zei tot
Hem: “Heer, wie is het?” Jezus antwoordde: “Hij is het aan wie Ik
het stuk brood zal geven dat Ik ga indopen.” Na het stuk brood te
hebben ingedoopt, reikte Hij het toe aan Judas Iskariot. En toen hij dit
had aangenomen, voer de satan in hem. Jezus zei hem: “Wat gij te doen
hebt, doe dat spoedig.” Maar niemand van de aanliggenden begreep
waarom Hij dit tot hem zei. Omdat Judas de beurs hield, meenden sommigen dat Jezus hem opdroeg: ‘Koop
wat wij voor het feest nodig hebben’, of dat hij ‘iets aan de armen
moest geven’. Toen hij het stuk brood had aangenomen, ging hij
terstond weg. Het was nacht.
|
|
Overweging
Nu wordt de Mensenzoon verheerlijkt, en in Hem wordt God verheerlijkt. (Johannes 13, 31)
|
|
Gebed
Heer, U weet dat ik soms fouten zal maken. Maar toch dank ik U dat U altijd bereid bent me te vergeven en dat U me geduldig leert hoe ik voor de beste oogst kan zorgen. Amen. |
|